Verdwijnt de koopkracht voor gepensioneerden met het pensioenakkoord - Deel 3

Uitkomsten

In dit hoofdstuk vergelijken we de ontwikkeling van het pensioen van een gepensioneerde in het nieuwe pensioencontract met de ontwikkeling bij het huidige contract.
Het pensioenakkoord kent verschillende effecten. Om medewerkers voldoende te kunnen compenseren voor de afschaffing van de doorsneesystematiek moeten de rendementen anders verdeeld worden. Deze nieuwe verdeelregels komen vooral ten laste van de gepensioneerden. Het invaren van alle opgebouwde pensioenen is nodig om voldoende compensatie te kunnen bieden. Hiertegenover staat dat het afschaffen van de gedempte kostendekkende premie voor alle opgebouwde pensioenen een verbetering is. De buffers worden slechts gedeeltelijk losgelaten. In het oude systeem werd gestreefd naar ongeveer 25%, in het nieuwe systeem wordt dat maximaal 15%. Dat is wel een verlaging, maar verdwijnen doen ze zeker niet. Eerder indexeren is vooral een verschuiving in de tijd en is dus gunstig voor gepensioneerden. Hiertegenover staat dat gepensioneerden minder gaan delen in toekomstige rendementen. Het resultaat van al deze effecten vindt u in de onderstaande paragrafen.
Meer informatie over de modellering van de pensioenfondsen, de invulling van het pensioenakkoord en de economische scenario’s staat vermeld in de bijlagen 1 en 3.
In de bijlagen 4, 5 en 6 vindt u de uitkomsten van onze berekeningen in grafieken. Een toelichting op deze grafieken en de conclusies die u hieruit kunt trekken staat in bijlage 2.
 

5.1 Pensioenakkoord 2020 versus het huidige contract

Uit de berekeningen blijkt dat het verwachte pensioenresultaat bij het fonds gemodelleerd naar het ABP over 20 jaar ongeveer 9% meer pensioen oplevert dan het huidige systeem. Dat is gemiddeld een verbetering van ruim 0,4% per jaar. Bij PMT wisselen de jaren met een beter en een slechter resultaat elkaar af. Of het pensioen voor gepensioneerden in het verwachte scenario beter wordt, hangt dus af van het pensioenfonds. Bij beide pensioenfondsen wordt de doelstelling van een koopkrachtig pensioen bij lange na niet gehaald. Een koopkrachtverlies van rond de 12% bij het ABP en 18% bij PMT in de komende 20 jaar liggen meer voor de hand.
Omdat de toekomst onzeker is, hebben we niet alleen het verwachte pensioenresultaat berekend, maar ook het pensioen in een optimistisch en pessimistisch scenario. De kans dat het pensioen beter wordt dan in het optimistische scenario is kleiner dan 5%. Ook de kans dat het pensioen slechter wordt dan in het pessimistische scenario is kleiner dan 5%. De kans dat het werkelijke pensioen tussen het optimistische en pessimistische scenario in komt, is dus 100% - 5% - 5% = 90%. Bij het pensioenakkoord wordt het pensioen in het optimistische scenario tientallen procenten lager, terwijl het pensioen in een pessimistisch scenario tientallen procenten hoger wordt.

Oftewel: minder voordeel als het goed gaat en minder nadeel als het slecht gaat. De positieve en negatieve uitschieters komen dus aanzienlijk dichter bij elkaar te liggen. Het pensioenakkoord van 2020 leidt dus voor gepensioneerden tot een veel stabieler pensioen.
Bij het pensioenakkoord is afgesproken dat het pensioenstelsel eerder perspectief moet bieden op een koopkrachtig pensioen. In goede tijden gaan de pensioenen eerder omhoog, maar in slechte tijden ook eerder omlaag. Het resultaat voor de gepensioneerden is dat hun pensioen niet koopkrachtiger wordt maar wel stabieler. Dit is precies het omgekeerde van wat het pensioenakkoord heeft beoogd.
Veel pensioenfondsen hebben nu een indexatieambitie gelijk aan de prijsinflatie. Als er extra geld over is, wordt dit vaak gebruikt voor inhaalindexatie, dat is een compensatie voor gemiste indexatie uit het verleden. Daarnaast kennen sommige fondsen, zoals PMT, nog extra indexatie, voor als er na de inhaalindexatie nog geld over is. ABP kent deze extra indexatie niet. Dit verklaart waarom de lijn in het optimistisch scenario bij het ABP stopt bij bijna 120%, terwijl die bij PMT verder oploopt. In het nieuwe stelsel is de extra indexatie de default. Dit lijkt een verbetering, maar ook in het optimistische scenario levert dat voor de gepensioneerden in de komende 20 jaar geen voordeel op. 

5.2 Pensioenakkoord 2020 versus alternatieven

Om het pensioenakkoord van 2020 te beoordelen, kunnen we de uitkomsten ook vergelijken met alternatieven. Voor dit onderzoek zijn de uitkomsten vergeleken met het contract met open spreiding uit het pensioenakkoord van 2019 en het huidige contract met een zuivere kostendekkende premie, dus zonder gedempte premie. In beide varianten is het verwachte pensioenresultaat voor gepensioneerden beduidend beter dan bij het pensioenakkoord van 2020. Over een termijn van 20 jaar scheelt dit ongeveer ruim 6% bij het ABP en ongeveer 15% bij PMT.

Bij beide alternatieven wordt in het optimistische scenario de indexatieambitie ruimschoots gehaald. In geen enkel alternatief wordt in het verwachte scenario structureel een koopkrachtig pensioen gerealiseerd. Al komt PMT bij het pensioenakkoord van 2019 daar wel heel dicht bij in de buurt.

De pensioenresultaten in beide varianten liggen ook bij de optimistische en pessimistische varianten boven die van het huidige contract. Dit is logisch omdat beide contracten verbeteringen kennen in de premie, zonder dat de lasten van compensatie uit het pensioenvermogen worden gehaald.

De spreiding bij deze alternatieven is vergelijkbaar met die van het huidige contract en dus groter dan die van het pensioenakkoord van 2019. Waarom heeft de stuurgroep dan niet voor een van deze varianten gekozen? De belangrijkste reden daarvoor is dat in deze alternatieven geen kostenneutrale compensatie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek kan worden geboden. Dit is echter een argument waar de gepensioneerden en de gewezen deelnemers geen baat bij hebben.