Verdwijnt de koopkracht voor gepensioneerden met het pensioenakkoord - Deel 2

Het pensioenakkoord

Het pensioenakkoord betreft meer dan alleen het nieuwe pensioencontract. Naast het nieuwe pensioencontract gaat het pensioenakkoord ook over de AOW-leeftijd, duurzame inzetbaarheid, ZZP’ers, het nabestaandenpensioen en meer keuzemogelijkheden. Het pensioenakkoord is hiermee een packagedeal en de vraag is of dat bij zo’n belangrijk onderwerp een goede keuze is. Gezien de omvang van het pensioenvermogen, de hoogte van de pensioenuitkeringen en de hoogte van de pensioenpremies, verdient het nieuwe pensioencontract een behandeling los van de andere onderwerpen.
In het pensioenakkoord van 12 juni 2020 staan twee doelen genoemd die voor de gepensioneerden van belang zijn. Het eerste is dat het nieuwe pensioencontract eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen moet bieden, wat ook betekent dat pensioen directer meebeweegt met de economie. Het tweede doel is dat het pensioen transparanter moet zijn. Het pensioenakkoord is door ons op deze twee doelstellingen beoordeeld.
Bij het nieuwe pensioencontract wordt de doorsneesystematiek losgelaten. Dit betekent dat medewerkers van 35 jaar en ouder op dit punt gecompenseerd moeten worden. De kosten van deze compensatie zijn eerder geschat op 100 miljard euro en later op 60 miljard euro, toen zo’n 4% van het pensioenvermogen. In het pensioenakkoord is afgesproken dat deze medewerkers kostenneutraal gecompenseerd gaan worden. Kostenneutraal wil zeggen dat deze compensatie niet uit de premie, maar uit het pensioenvermogen wordt betaald. De kosten worden dus gedragen door de gepensioneerden en de (gewezen) deelnemers, inclusief de te compenseren werknemers zelf. In het huidige systeem zou dit waarschijnlijk een niet toegestane vorm van premiekorting zijn.
Om de beloofde compensatie te kunnen bieden is het nodig dat iedereen overgaat naar het nieuwe systeem, het zogenaamde invaren. Bij de overgang wordt afgeweken van de normale regels die gelden bij individuele waardeoverdrachten. Om dit uit te kunnen voeren zal de wet aangepast moeten worden.
In elk geval is duidelijk dat toekomstige verhogingen (indexaties) van deelnemers als compensatie gezien worden. Deze verhogingen worden deels gerealiseerd door meer rendement toe te kennen aan werknemers en minder rendement toe te kennen aan de gepensioneerden. Die krijgen hierdoor weliswaar een stabieler maar ook een lager pensioen dan bij het huidige systeem waarin rendementen meestal gelijk verdeeld worden. Hiermee is het onwaarschijnlijk dat iedereen erop vooruitgaat en is het de vraag of het pensioenakkoord genoeg voordelen biedt om de nadelen te compenseren. 


Het Financieel Toetsingskader

Op het huidige pensioencontract is het FTK van toepassing. FTK staat voor “Financieel Toetsingskader”. Alhoewel “flexibel toetsingskader” een betere naam zou zijn geweest, omdat vaak als er op grond van het FTK grootschalige kortingen of premieverhogingen dreigden, het FTK werd aangepast. Het FTK werd hiermee een inconsistent toetsingskader dat niemand wilde handhaven en dat daarmee zijn geloofwaardigheid kwijtraakte. Daarnaast is het FTK een nominaal toetsingskader. Het ziet dus slechts toe op het nominale deel, ongeveer 60% van het beoogde pensioen, terwijl de indexatie, ongeveer 40% van het beoogde pensioen, niet of nauwelijks aandacht krijgt.
Of je nu vindt dat het huidige kader niet streng genoeg wordt toegepast of dat het huidige systeem juist verantwoorde indexatie in de weg staat en onnodige kortingen in de hand werkt, doormodderen op de huidige wijze is sowieso voor niemand een gewenst alternatief.